Bestaan

Afgelopen week gaven twee theologen stem aan hun antwoord op de vraag of God bestaat. Collega Frits de Lange (Trouw, 11 juni 2016) is ervan overtuigd dat het christendom uiteindelijk leidt tot het niet-bestaan van God. Collega Van Houwelingen (Trouw, 15 juni 2016) geeft in een reactie aan er juist van overtuigd te zijn dat alleen het bestaan van God het leven redelijk en betekenisvol maakt.
Twee boeiende artikelen die een tegenstelling verwoorden waarop menig gelovige, twijfelaar of zoeker broedt – en nog wel even zal broeden.
Wat ik in beider bijdragen mis zijn twee dingen: een verantwoording van het woord ‘bestaan’. En humor.

Over dat woord ‘bestaan’ een gedachte. Ik meen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te durven stellen dat ik besta. Ik ruik, zie, voel, hoor, proef. En ik denk. Ooit heeft iemand al eens gezegd: dus besta je. Ook dat bleek vatbaar voor tegenspraak – maar laten we nu eens met elkaar ervan uitgaan dat Nico bestaat.
En doe nu eens de volgende gedachteoefening: vanaf nu spreekt werkelijk niemand mij meer aan. Niemand reageert op de woorden die ik spreek. Als ik iemand aan kijk, kijkt de ander dwars door mij heen. En wanneer iemand mij aanraakt (tegen mij opbotst) levert dat een oprechte schrikreactie op: de ander kijkt verontrust zoekend rond om te zien waar zij of hij zojuist mee in aanraking is gekomen, maar ziet niets.

Stel je dat alles voor, en probeer je in te denken dat deze bizarre situatie structureel is.
Ik adem de wind, en ze waait door mijn haren. Ik wordt gedragen door de aarde, en zij stuikt mijn val. Vuur verwarmt mij, of verbrandt mij – al naar gelang ik mij ertoe verhoud. En de regen zegent mij of doordrenkt mij. Maar niemand, werkelijk niemand, bevestigt mijn bestaan.
Besta ik dan? En als we dan daar nog steeds ‘ja’ op zeggen, wat betekent het blote feit van mijn bestaan dan?

Voor het nu al te ernstig wordt vergt deze gedachteoefening ook enige humor. Nu ben ik zelf geen humorist. Ik verwijs liever naar anderen die daar beter toe in staat zijn. En wat mij betreft is het verhaal Solipsist van Frederic Brown* bijna iconisch te noemen, zeker in dit verband over de vraag naar het bestaan (van God).

Wat heeft dit alles – nadenken over ‘bestaan’ en humor – nu te maken met de rauwe ernst van het dagelijks leven? Met de moord op 50 homoseksuele mensen of de voortwoekerende overheersing van hele delen van de wereld door het rijke westen? Die onmeetbare stapel van aanklachten die menigeen heeft doen besluiten dat God niet bestaat?

Alles.
Want slechts de miskenning van iemands bestaan kan de gedachte doen postvatten dat je de ander dan ook wel kunt uitroeien.
Maar zonder meer het bestaan van iemand (of iets) poneren zonder goed na te denken over de vraag wat ‘bestaan’ betekent kan eveneens tot ongekend geweld leiden.
Slechts als ‘bestaan’ ook in relatie wordt gebracht – vecht met de ander én verdraag de ander, huil om de ander én glimlach met haar of hem – pas dan zal ‘bestaan’ ook zinrijk worden. Slechts als ‘bestaan’ en ‘bestaansrecht’ aan elkaar worden verbonden, en allereerst aan de ander worden geschonken, kan het leven heilzaam zijn.

En zou er geen humor zijn – hoe zouden we dan ons verdriet, onze angst en onze inwendige radicalisering kunnen verdragen, laat staan omvormen tot een zinrijk bestaan, waarin we opstaan tot gerechtigheid die het bestaansrecht van de ander erkent?

Zoetermeer, 17 juni 2016.
Ds. Nico de Lange

* het verhaal is in vertaling te vinden in een document op de site van Ruard Ganzevoort, p. 21

Foto: Wietze Wiegersma