2022-01-09 onderweg-mensen

Zondag 9 januari 2022
Gereformeerde kerk Nieuwendijk

De teksten zijn ook te downloaden als PDF.

Orde van dienst

(Luister- en kijk)lied vooraf: Ik ben maar een mens (Rob Dekay)
Welkom

Komen
Lied 162: 1, 6 (In het begin lag de aarde verloren)
Woorden van bemoediging

Wij danken God onze Heer,
voor elke nieuwe morgen,
voor elke nieuwe dag.

Wij danken God
voor alle goede zorgen,
voor elke stralend gulle lach.

Wij danken God
voor een arm op onze schouder,
voor twee handen op ons hoofd.

Wij danken God
voor een vogel in de bomen,
voor het liedje dat hij zingt.

Wij danken God
voor de sterren aan de hemel,
voor de maan die in het duister blinkt

Wij danken God
voor zeeën en rivieren,
voor meren en de grote oceaan.

Wij danken God
voor mensen die ons helpen
om met elkaar en met God op Weg te gaan.

Wij danken God onze Heer,
voor duizend dingen
en voor nog veel meer.

Instrumentale muziek
Ontsteken van licht (lichtjes KND en TD)
Op de drempel – Bundeling gebeden
Leefregel uit Lucas 10: 25-28 (Bijbel in gewone taal)
Lied Hemelhoog 494 uw woord is een lamp voor mijn voet (= Ev. Liedbundel 262)

Woord
Met de kinderen – het verhaal van de wandelende tak (Uit: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles, 1996, p. 85/86)
Kijk- en luisterlied: Lied 8b (zie de zon, zie de maan)

Opmaat naar de bijbellezing:

De kinderen en wij luisteren deze weken naar verhalen uit het begin van Genesis. Het zijn nog niet de makkelijkste verhalen, al komen ze in elke kinderbijbel voor en lijken ze bekend en vertrouwd. Maar als je erover gaat nadenken…
In de Statenvertaling en in de NBG-vertaling staat boven Genesis 3 ‘De eerste zonde’. Dat wekt de indruk dat er ooit een tijd is geweest zonder zonde, een paradijs. En dat na dit hoofdstuk alles is veranderd en nooit meer hetzelfde zal worden. Maar dat is maar de vraag.
De woorden ‘zonde’ en ‘vallen’ klinken pas in Genesis 4, het verhaal over Kaïn en Abel. De tekst van Genesis 3 is gelaagd, en vaak lastig te vertalen.
Van de slang zegt de éne vertaling dat hij sluw is, de ander dat hij slim of zelfs wijs is. En straks horen we in weer een andere vertaling dat hij naakt is geweest, zoals Adam en Eva.
In deze zelfde vertaling wordt hoorbaar dat pas als de slang met de vrouw spreekt zij ziet dat de boom goed is. Dat doet denken aan het eerste hoofdstuk als God bij veel dingen zegt, dat ze goed zijn. Of het tweede hoofdstuk, als God zegt dat het niet goed is, als de mens alleen blijft. Maar ook dat God van de mens nog niet heeft gezegd: “en zie, het was goed” – omdat de mens nog mens aan het worden is.

Ik lees Genesis 3 dan ook als onderdeel van het grote begin, hoofdstuk 1-11, waarna de geschiedenis van Abraham volgt. Die eerste 11 hoofdstukken vertellen over de mensheid – elke generatie herkent ze. Dat de mens op liefde is gebouwd. Dat liefde alleen kan als er keuze vrijheid is. En dat keuze vrijheid niet eenvoudig is, omdat er ook dingen misgaan als je kiest. Het gaat in dit stuk van Genesis diep, diep als broedermoord, godenzonen, zondvloed, torenbouw van Babel, spijt van God, onrechtvaardigheid van mensen. En tegelijk is dat niet het laatste wat over de mens gezegd wordt.

De rode draad bij dat alles blijft: de mens is op liefde gebouwd, en om antwoord vraagt. Steeds op nieuw roepen mensen en God elkaar. En wij antwoorden op de roep van de ander – met een kleine en met een grote letter. En dat loopt uiteindelijk uit op Abraham die in geloof een onbekende toekomst tegemoet gaat.

Wij luisteren gespannen naar het verhaal. Hoe roept dit verhaal ons vandaag, als we het lezen in een vertaling die we niet zo vaak gebruiken?
In deze vertaling heet de mens de rode mens, verwijzend naar de rode kleur van de aarde in het Midden-Oosten – daaruit is de mens genomen. We lezen uit de Naardense Vertaling en aansluitend klinkt lied 72: 4

1e lezing Genesis 3: 1-21 (Naardense Vertaling)
lied 72: 4 (Hij zal de redder zijn der armen)
2e lezing Lucas 3: 15-16 en 21-22 (Naardense Vertaling)
Lied 524: 1, 2 (Nu gij de doop ontvangt in de Jordaan)

Overdenking

Lieve Adam’s en Eva’s,

Als de wijzen van Israël de bijbelverhalen van Genesis en andere boeken opschrijven, zitten ze in Babel.
Verspreid over een groot gebied.
Ballingschap.

En ze zijn waarschijnlijk over tenminste twee dingen bezorgd.
– Als eerste zullen zij de zorg hebben gehad dat de oude Israëlitische mondelinge verhalen verloren zouden kunnen gaan.
Dus gaan ze schrijven,
– Als tweede zullen ze bezorgd zijn geweest dat de Babylonische cultuur met zijn krachtige verhalen de Israëlitische verhalen zullen verdringen.
Die Babylonische verhalen zijn aantrekkelijk: ze gaan over groot-groter-grootst.
Ze horen die verhalen in ballingschap voortdurend om zich heen.

Nu konden de wijzen van Israël aan dat laatste weinig doen.
Maar wat ze wel konden was aansluiten bij die Babylonsiche verhalen en ze dan ombuigen.
Ze spreken dus als het ware de Babylonische verhaal-taal, maar weven daar de mondelinge boodschap doorheen over God, de Ene.
Ze nemen het Babylonische verhaal als werkmateriaal, en voegen er – verhalend – de vraag in: “Is dat nu allemaal wel zo?”

En dus noemen ze zon, maan en sterren, die bij de Babyloniërs goddelijk waren.
Maar in Genesis 1 worden ze schepsels van de Heer.
Schepsels die pas verschijnen nádat de Heer licht heeft geroepen.

In die Babylonische verhalen zal er ook een grote tuin zijn geweest.
Een godentuin, waar de goden kunnen genieten van rust en vrede, terwijl de mensen buiten tobberig en verlangend staan toe te kijken.
Ook in het verhaal dat de wijzen van Israël schrijven is er een tuin, maar daar wordt de mens juist midden in geplaatst.
Er is ook een slang.
Maar die houdt de mensen niet buiten, ver weg van de boom van het leven, maar juist dicht bij de boom.

De Israëlitische wijzen konden de overmacht van Babylon en zijn verhalen niet keren.
Maar ze konden wel zelf daarin hun eigen boodschap verweven.
Met humor spreken over de zogenaamde goden van Babylon – dat helpt.
De Babylonische “goden” blijken schepsels.
En de slang wordt van sluw en verraderlijk eerder slim, wijs en zelfs net zo naakt en kwetsbaar als de mens.

De oude gedachte van een godentuin, een paradijs dat onbereikbaar is voor ons, speelt ons tot op vandaag parten bij het lezen van dit verhaal.
Maar die andere, Joodse, manier van luisteren wil ik oefenen, ook vandaag in deze preek.

Is dat wel zo?, zo vroegen de rabbijnen vertellend.
Een gesloten paradijs met goden en opstand van de mensen – is dat wel zo?
Als ik die vraag ga stellen wordt het verhaal razend actueel.
Ik wil u graag meenemen door 2 rode draden te overdenken, en dan kijken wat dat voor ons vandaag kan betekenen.

De eerste rode draad is die van de mens die in beweging komt, die in beweging móet komen.
Wij zijn onderweg-mensen.
We horen niet thuis in een paradijselijke tuin.
Net zomin als dat God daar thuis zou horen.

We willen wel: wegkruipen in een veilige plek, waar we geen last hebben van alle onrust in de wereld.
We willen op zijn tijd wel even alle kennis wegduwen die we hebben.

Maar vroeg of laat moeten we toch in beweging komen.
En kiezen tussen goed en kwaad.
En dat begint bij onszelf.

“Is dat wel goed zo, in mijn veilige hoekje, in mijn eigen mini-paradijs terwijl de wereld in brand staat?”

Als je die vraag leert stellen raak je wel je schijnrust en je naïviteit kwijt.
Je verliest die veilige geborgenheid, dat mooie plekje, ver weg van de dagelijkse problemen.

Liefde en vrijheid brengen ons veel maar kosten ons ook wat.
Bij de keuzes die je moet maken kun je zomaar je doel missen.
Je kunt verblind raken en je verliezen in het kwaad.
Toch is dat niet het belangrijkste.
Want met dat kwaad meegaan is ook altijd weer een keuze.

Het ergste kwaad is misschien wel als we niet willen of durven kiezen.
Als we niet willen nadenken over wat we doen.

In Genesis 4 lezen we dat God tegen Kaïn zegt:

… als je niet goed doet
ligt zonde voor de deur op de loer;
op jou is zijn hartstocht gericht,
en jij, mij moet over hem heersen!

We kunnen zingen en zeggen:
“Ik ben maar een mens”
En dat is waar.
Maar die mens kan wel nadenken.
Het kwaad is niet wat ons mens maakt.
Wéten van goed en kwaad, dat maakt ons mens.
En antwoorden op de liefde, ons openstellen voor de roep van de liefde.

Daarmee komen we bij de tweede rode draad.

Wat ons mens maakt is dat we aangesproken worden.
Dat we elkaar aanspreken, en daarop kunnen antwoorden.

Soms kan dat vervreemding oproepen.
Liefde en samenleven zijn nooit vanzelfsprekend.
Kan zelfs een strijd zijn met onze eigen angsten, onze woede, ons wantrouwen en onze wrok.
Maar het is en blijft ook een keuze hoe je omgaat met de roep van een ander.
Soms bouw je elkaar op, soms breek je elkaar.
Maar in dat alles zijn, worden we mens.

In Genesis 2 staat dat het niet goed is als de mens alleen blijft.
De mens is mens als de allenigheid is doorbroken.
Zoals Wandelende tak zei:
‘…als je helemaal alleen bent kun je niet goed nadenken.’
Als we geroepen worden door de ander, met een hoofd- en met een kleine letter – dan zijn we mens.

We zijn mens in het aangesproken worden, en in het antwoorden.
In het reageren op de vraag: waar ben je?
Op liefde gebouwd.

Dat gebeurt tussen mensen altijd in déze wereld, zo vertellen de Israëlitische wijzen.
Niet ver weg in een paradijselijke tuin, maar in déze wereld met zijn vreugde en verdriet, met zijn vallen en opstaan.
Altijd weer een wereld waarin we tussen rechtvaardigheid en onrecht leven, ook in ballingschap.
Waar we leven met de brokstukken van onze voorouders in onze rugzak.
Waar we weten dat ook wij brokstukken maken waar de volgende generatie weer mee te maken krijgt.

In het alledaagse gemodder en geklieder – we spreken elkaar aan.
In het alledaagse gemodder en geklieder laten we ons aanspreken, geroepen.
Ook als je je op dat moment schaamt of geneert om je te laten zien.
Als je het liefst wegkruipt achter vijgenbladeren.

De ander roept, wij antwoorden – we zijn op liefde gebouwd.

Wat er bij de boom gebeurt is, zo gelezen, vooral uiterst herkenbaar.

Het kind dat volwassen wordt, als puber.
Die kleine mens die volwassen wordt verwerft vroeg of laat wijsheid die je soms liever niet had willen leren kennen.
Maar het moet zo gaan.

Kinderen kunnen, als ze nog klein zijn, elkaar nog volkomen onbevangen tegemoet treden.
Pubers lukt dat al minder.
En volwassenen voelen zich vaak beschroomd om zich echt te laten zien.
Dat voelt naakt.

En toch, toch blijft juist daar de vraag ons tot mens maken, als de ander roept: Adam, mens, waar ben je?

Gelukkig kent de bijbel geen afgesloten Godentuin.
De tuin gaat weliswaar dicht, dat is het werkmateriaal van de wijzen.
Maar de Israëlitische wijzen vertellen het daarin anders: God gaat mee, deze wereld in.
De mens en God, ze horen niet in de tuin maar in deze wereld.
En daar geeft God een ontroerend tedere tegenstem tegen de aanvankelijke dreiging met de dood:

Dan maakt de Ene, God,
voor rode Adam
en voor zijn vrouw
mantels van huid
en kleedt hen aan.

De stem die vraagt “Is het wel zo dat…?”
Die stem is gek genoeg degene die in het verhaal het meest veroordeeld wordt.
Zelfs vervloekt.
Is dat een actie van God?
Of beschrijft God hier wat het lot is van die stem?
Dat wij die stem onrustig makend vinden, en daarom het liefst veroordelen?

Toch meen ik uit dit hoofdstuk te leren dat we die stem juist zo nodig hebben…
Want die vraag schudt ons telkens wakker.

We dromen stilletjes van een paradijsje voor onszelf.
Maar daar moeten we uit weg, weer in beweging komen, keer op keer.
Wakker geschud door de vraag “Is het wel zo dat…?”

Wat betekent dat voor vandaag?
Ik zag deze week een documentaire over de aanval op het capitool, vorig jaar 6 januari.
Ik zag gesprekken over wat extreem rechts ons vandaag de dag probeert te vertellen.
Over politici die al jaren en jaren de ruimte nemen én krijgen om te vertellen dat Europa een gesloten fot moet worden.
Een soort godentuin voor alleen geslaagde mensen, welgestelden, slimme mensen.
Nederlandse volksvertegenwoordigers die zich in een grijs kostuum kleden en zeggen: de deur moet dicht.
Die de democratie misbruiken om haar af te breken.
En plompverloren zeggen: we moeten wat van ons is voor onszelf houden, opsluiten in een paradijs.

Ik krijg daarbij koude rillingen, en voel me soms vermoeid en machteloos erbij.
Hun verhaal van groot-groter-grootst Nederland is een valse leugen, maar hoe keer je die boodschap?

Dan kunnen we als kerk ons terugtrekken in een klein paradijs.
Denken: het waait wel over, de democratie is sterk genoeg.
Zolang wij maar blijven vieren en zingen.
Maar de bijbel vraagt: “Is dat wel zo…?”

Dat is en blijft een vraag die we lastig vinden die we liever wegschuiven.
Een vraag die we soms hartgrondig zouden willen vervloeken.
Maar als het nu eens zo is, bij die andere lezing van het verhaal, dat juist die vraag zo belangrijk is?

Kennis van goed en kwaad is geen ongedeelde vreugde.
Maar het hoort bij ons mens-zijn.
Ons mens-zijn in deze wereld, de gebroken en beschadigde wereld.
En vragen stellen.

Remco Campert schreef het volgende gedicht:

Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen.

Dat is het onrustige van ons mens-zijn.
Ook dat maakt ons tot mens, naast het op liefde gebouwd zijn.
Onderweg, de woestijn in van de onrust.
Nadenken over gelikte verhalen die de Bijbelse verhalen dreigen te verdringen.
En ondertussen fort Europa dichttimmeren en degene die klopt aan de poort buitensluit.
Een moderne godentuin.

In die wereld leven wij.
En hebben wij te kiezen tussen goed en kwaad.
Met niet meer dan een belofte zoals Abraham.
Een belofte van Gods koninkrijk mee waarvan we de vervulling nog niet zien.

Dat voelt naakt, ongekleed, kwetsbaar.

Het is ontroerend te zien hoe de mens uittrekt.
Kennelijk hoort dat bij ons mens-zijn.
Niet het kwaad, dat is iets onnatuurlijks.
Maar wel het uittrekken van de mens, de kwetsbaarheid van de mens, het door elkaar aangesproken worden van de mens, ook met de vraag “Is dat wel zo…?”

Ontroerend is dan ook om te zien hoe we het, net als Israël, het moeten stellen met de wereld zoals die nu eenmaal is.
Waar we ons niet gek moeten laten maken door de schijngoden die schitteren, maar zich uiteindelijk niets van jouw of mijn persoonlijke verhaal aantrekken.
De machten die deze wereld denken te sturen met hun verhalen van babylonisch formaat door groot-groter-grootst te preken.

Wees kritisch en zo nodig argwanend over die verhalen.
Stel vragen bij die verhalen.
Is het wel zo dat…?
Ook, juist als je erom wordt veroordeeld of zelfs vervloekt.

Goddank weten we van een God die daar en dan teder een kleed om onze schouders legt.
En steeds weer roept: Mens, ja jij – waar ben je?

Goddank weten we van een God die niet in de godentuin blijft zitten, maar meegaat.
Een God die zelf door de diepte ging van nood, dood en doop in de Jordaan.

En weet je?

Als dat is gebeurd, als Jezus de stem uit de hemel heeft gehoord, gaat het met hem niet de berg op.
Hij is geen rijzende ster.
Nee, in Lucas volgt dan traag en langzaam hele geslachtsregister van Jezus dat bij Lucas eindigt bij … Adam.
En direct daar achteraan moet ook Jezus de woestijn in, samen met de duvel.

Die God dus.
Die mens dus.

Zo zijn wij onderweg.

Amen

Antwoord
Kijk- en luisterlied 538 (Een mens te zijn op aarde)
Voorbeden in 3 intenties en gezongen acclamatie (lied 367e), stil gebed, Onze Vader
Collecten voor diaconie en onderhoud van het orgel.

Gaan
Lied 605: 1, 2 (De toekomst is al gaande)
Zegen

God, zegen ons met onrust
Over gemakkelijke antwoorden, halve waarheden
en oppervlakkige relaties.
Zodat er diepgang moge zijn in onze harten.

God, zegen ons met boosheid over onrechtvaardigheid,
onderdrukking en de uitbuiting van mensen.
Zodat we ons gaan inzetten voor rechtvaardigheid, vrijheid en vrede.

God, zegen ons met tranen te plengen voor hen die lijden door pijn,
verstoting, honger en oorlog.
Zodat we onze handen zullen uitstrekken tot troost.
Om pijn in vreugde te veranderen.

En God, zegen ons met voldoende dwaasheid
Om te geloven dat we een verschil kunnen maken in deze wereld.
Zodat we kunnen doen waarvan anderen zeggen dat het onmogelijk is.
Maar wat mogelijk is in Jezus Christus, door Zijn Geest.

Allen Amen.

(Franciscaner zegenbede)

Lied 605: 4 (idem)

Predikant